Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten

 

Artikel 6
1
Met ingang van de overgangsdatum verkrijgt een personeelslid met wie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 5, eerste lid, is gesloten, ter zake van de ouderdoms- en nabestaandenpensioenvoorziening aanspraken jegens een door de stichting aan te wijzen instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet (Stb. 1952, 275) die gelijkwaardig zijn aan die welke het personeelslid op de laatste dag van de kalendermaand voorafgaande aan de overgangsdatum heeft jegens het Algemeen burgerlijk pensioenfonds krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1986, 540) en neemt de aangewezen instelling de daarmee verband houdende verplichtingen op zich.
2
De in het eerste lid bedoelde instelling wordt door de stichting op de overgangsdatum aangewezen. Door alle stichtingen wordt dezelfde instelling aangewezen. Door de directeuren van de diensten, vermeld in de bij deze wet behorende bijlage, wordt in een met meerderheid van stemmen genomen besluit bepaald welke instelling door de stichtingen wordt aangewezen.
3
De aanspraken die een personeelslid als bedoeld in het eerste lid toekomen krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet en de daaruit voortvloeiende verplichtingen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds jegens dit personeelslid vervallen op de overgangsdatum.
4
Het derde lid is niet van toepassing op aanspraken:
a
die door een personeelslid voor de overgangsdatum geldend zijn gemaakt of geldend hadden kunnen worden gemaakt;
b
die betrekking hebben op het recht op invaliditeitspensioen en het recht op aanvulling daarvan, bedoeld in artikel F9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet van een personeelslid dat op de dag voorafgaande aan de overgangsdatum blijkens een geneeskundig onderzoek als bedoeld in hoofdstuk P van de Algemene burgerlijke pensioenwet wegens ziekte of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen, doch waarover nog geen beslissing van het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is genomen.
5
Het eerste, derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het personeelslid dat op grond van artikel 5, zevende tot en met elfde lid, na de overgangsdatum overgaat in dienst bij een stichting.
6
Het bestuur van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds draagt aan de in het eerste lid bedoelde instelling een deel van het vermogen van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds over. Een deel van de overdrachtssom wordt bepaald op grond van de aanspraken op ouderdomspensioen die krachtens de Algemene burgerlijke pensioenwet ten behoeve van een personeelslid zijn opgebouwd tot en met de dag voorafgaande aan de datum van indiensttreding bij een stichting. In de totale overdrachtssom is een aan bedoelde aanspraken evenredig aandeel in de voorziening voor nabestaandenpensioenen en in de algemene reserve begrepen, een en ander volgens een door het Algemeen burgerlijk pensioenfonds op te stellen opgebouwde-aanspraken-balans. Het over te dragen vermogen heeft eenzelfde rendementspotentieel als het bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds achterblijvende vermogen.
7
In afwijking van het zesde lid bedraagt het deel van de overdrachtssom dat betrekking heeft op een personeelslid dat voorafgaande aan de datum van indiensttreding wegens ziekte of gebreken ongeschikt is verklaard voor een eerder door hem vervulde functie, een percentage van het overeenkomstig het zesde lid ten aanzien van dat personeelslid berekende bedrag dat gelijk is aan het percentage van zijn resterende arbeidsgeschiktheid.
8
Ter bepaling van de financiƫle gevolgen voor het Algemeen burgerlijk pensioenfonds van het vervallen van de verplichtingen jegens de uitgetreden personeelsleden krachtens het derde lid en van de waarde-overdracht krachtens het zesde lid maakt het Algemeen burgerlijk pensioenfonds een berekening van de waarde-overdracht indien deze gebaseerd zou zijn op de lasten-min-baten. Hiertoe wordt voor de datum van indiensttreding bij de stichting een evenwichtige lasten- en baten-balans opgesteld voor de betrokken personeelsleden. Als basisbijdragepercentage wordt op deze balans het percentage aangehouden dat in de toekomst nodig is om de nog op te bouwen rechten van gerechtigden op pensioen ingevolge de Algemene burgerlijke pensioenwet juist te dekken zonder rekening te houden met toekomstige inflatie. Als inhaalbijdragepercentage wordt het percentage gebruikt dat nodig is om de lasten- en batenbalans van het fonds in evenwicht te brengen.
9
Het verschil tussen de waarde-overdracht krachtens het zesde lid en de lasten-min-batenuitkomst krachtens het achtste lid wordt verrekend tussen het Algemeen burgerlijk pensioenfonds en Onze Minister.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •